Overleving Platvis, Noorse Kreeft en Rog

Van 2016 tot en met 2018 liep het EFMZV onderzoeksproject 'Overleving Platvis, Noorse Kreeft en Rog'. Dit project is namens de kottersector in samenwerking met, en in opdracht van, VisNed uitgevoerd door Wageningen Marine Research (WMR) en het Vlaamse Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO). Op deze projectpagina vindt u meer informatie over het project en zijn de resultaten en gebruikte onderzoeksmethoden terug te vinden.

Doelstellingen

Het project had de volgende doelstellingen en onderdelen:

  • Versterken van de overlevingscijfers van tong en schol en inzicht geven in factoren die de overlevingskansen sturen, zodat gericht verbetermaatregelen kunnen worden ontwikkeld
  • Experimenteel bepalen van overlevingskansen van aanvullende soorten: rog, tarbot, griet
  • Uit bestaande onderzoeksliteratuur uit het buitenland een best mogelijke schatting afleiden van de overlevingskansen van Noorse kreeft
  • Testen van verbetermaatregelen aan de verwerkingslijn die kunnen bijdragen aan overleving
  • Verder ontwikkelen van conditiescores als efficiëntere en goedkopere methode om verbetermaatregelen te testen

Wat is er gedaan met de uitkomsten?

De resultaten van het project zijn in verschillende beleidstrajecten ingezet en hebben al geleid tot tastbare resultaten:

  • De uitzondering voor schol in de BT2 visserij  is er gekomen op basis van de overlevingscijfers uit dit project. De overleving was weliswaar te laag om een volledige uitzondering te verkrijgen maar zonder deze cijfers was er ook geen voorwaardelijke en tijdelijke uitzondering gekomen. Zonder deze uitzondering zou de BT2-vloot al vanaf 1 januari 2019 alle ondermaatse schol hebben moeten uitzoeken en aanlanden. Dit is een onuitvoerbare taak, zoals door VisNed ook binnen het onderzoeksproject Best Practices II keihard gemaakt is. De voorwaardelijke en tijdelijke uitzondering stelt ons nu in staat om te werken aan verbetermaatregelen voor de overlevingskansen, en tegelijkertijd te werken aan een alternatief voor de zinloze aanlanding van ondermaatse vis, in de vorm van meer gedetailleerde vangstregistratie in het onderzoeksproject Fully Documented Fisheries.
  • Eén van de voorwaarden bij de uitzondering voor schol in de BT2 is dat er aanvullend onderzoek wordt gedaan naar het verbeteren van de overleving. Dit project onderzocht al een aantal verbetermaatregelen aan boord. Dat leverde het inzicht op dat eventuele schade die de vis onder water al oploopt de overlevingskans veel meer bepaalt. Op die basis is het nu lopende onderzoeksproject OSW Selectiviteit & Overleving gestart, waarin verbetermaatregelen onder water worden ontwikkeld. Daarmee wordt aan de voorwaarde van aanvullend onderzoek voldaan.
  • In dit project is het gebruik van conditiescores voor de vis verder ontwikkeld. Met de conditiescore wordt de overlevingskans van een vis bij benadering geschat op basis van beschadigingen en reflexen. Dat maakt het mogelijk om verbetermaatregelen te testen zonder dat meteen dure onderzoeksreizen met leefbakken nodig zijn. Deze methode wordt binnenkort al ingezet in het onderzoeksproject OSW Selectiviteit & Overleving.
  • De uitzondering voor rog in de Noorzee is mede tot stand gekomen op basis van de overlevingscijfers uit dit project.
Image
Image

Overige links

Vragen over dit project?

Neem dan contact op met Wouter van Broekhoven, wetenschappelijk medewerker van VisNed, via wvanbroekhoven@visned.nl of bel met 0527-684141

In vogelvucht

De twee infographics hiernaast en het filmpje schetsen de hoofdlijnen van de onderzoeksmethode en de overlevingscijfers. Kijk onder kopjes hieronder voor informatie over de verschillende deelonderzoeken, met meer infographics, factsheets, en uiteraard de rapportages.

Image
Image

Lees hieronder meer over het onderzoek

Onderzoeksmethode Sluiten

De overlevingskansen van tong, schol, rog, tarbot, en griet zijn onderzocht op negen onderzoeksreizen, verspreid over de Noordzee en over de seizoenen. Een steekproef van de gevangen ondermaatse vis is in overlevingsbakken aan boord ondergebracht, en bij thuiskomst in de haven overgebracht naar leefbakken in Yerseke. Daar werden de vissen gevoerd en werd de overleving bijgehouden tot ten minste twee weken na de vangst. Er zijn steeds controlevissen meegenomen aan boord, die het gehele proces ook hebben ondergaan, om te toetsen of de sterfte niet door de onderzoeksmethode kwam in plaats van door het vangstproces.

  • Infographic over de onderzoeksmethode in NL, EN, en FR.
  • Factsheet over de onderzoeksmethode in NL en EN.
  • Artikel in Visserijnieuws van 29 maart 2018 over de onderzoeksmethode.

Deze onderzoeksmethode is niet zonder nadelen. Overlevingsunits aan boord en leefbakken in het laboratorium zijn immers niet hetzelfde als de natuurlijke leefomgeving van de vis. Het kan zo zijn dat de controlevissen de behandeling wel overleven, maar dat het voor een gedeelte van de gevangen vissen net de extra stress toebrengt die zorgt dat ze het niet overleven. Toch kleven aan alternatieve onderzoeksmethodes grotere nadelen. Het merken en terugzetten van vissen bijvoorbeeld heeft als belangrijk nadeel dat de overlevingskans nooit hoger kan worden vastgesteld dan het gedeelte dat wordt teruggevangen én gemeld. Een vis die overleeft maar niet wordt teruggevangen én gemeld telt niet bij de overlevingskans. Van groot belang voor de acceptatie van de projectresultaten door nationale overheden en door Brussel is dat de expertgroep van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) er achter staat. De methode met leefbakken wordt door deze expertgroep als best beschikbare techniek aangemerkt, en biedt daarmee de sterkste gegevens om beleid mee te beïnvloeden.

  • Factsheet over de afwegingen bij de keuze voor deze onderzoeksmethode, NL
  • Artikel in Visserijnieuws van 4 april 2017 over de afwegingen bij de keuze voor deze onderzoeksmethode.  
Overleving van platvis en rog Sluiten

De overlevingskansen van de soorten schol, tong, tarbot, griet, en rog zijn in dit project experimenteel bepaald. De overlevingskansen waren (telkens is het gemiddelde aangegeven, met tussen haakjes de onder- en bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval):

  • Schol 14% (11-18%)
  • Tong 19% (13-28%)
  • Tarbot 30% (20-43%)
  • Griet 13% (7-23%)
  • Stekelrog 53% (40-65%)
  • Gevlekte rog 21% en 67% op de twee reizen waar deze soort is meegenomen

Rapportages en communicatiematerialen

Noorse Kreeft Sluiten

Voor de overlevingskansen van Noorse Kreeft is een literatuurstudie uitgevoerd van bestaande onderzoeksresultaten. Het doel van de literatuurstudie was om een schatting van de overleving van Noorse kreeft in de Nederlandse kreeftjesvisserij te geven, op basis van voorgaande experimentele studies die zijn uitgevoerd in andere landen. VisNed heeft dit deelonderzoek om kosten te besparen zelf uitgevoerd, met wetenschappelijke validatie door WMR. Eerst is een lijst van relevante factoren die de overleving bepalen opgesteld, in overleg met de ICES-expertgroep op het gebied van overlevingsonderzoek (WGMEDS). Op basis van de volgens deze experts belangrijkste factoren is een vergelijking tussen de Nederlandse kreeftjesvisserij en de voorgaande experimentele studies gemaakt. Uitgangspunt was dat hoe meer de omstandigheden uit deze experimentele studies de Nederlandse kreeftjesvisserij benaderen, hoe meer de gerapporteerde overlevingscijfers ook van toepassing zouden zijn.

Een systematische literatuurzoektocht van de beschikbare onderzoeksliteratuur leverde na beoordeling van de kwaliteit, op basis van de kwaliteitscriteria die zijn ontwikkeld door WGMEDS, negen bruikbare studies op. Twee van deze studies vertoonden erg weinig overeenkomsten met de Nederlandse kreeftjesvisserij, zodat er zeven studies werden meegenomen naar de uiteindelijke analyse. Geen van de studies kwam op alle punten met de Nederlandse visserij overeen. Er kon geen goede manier worden gevonden om deze studies te rangschikken op mate van toepasselijkheid op de Nederlandse kreeftjesvisserij, en daarom moest worden besloten geen verdere onderverdeling aan te brengen. De gerapporteerde gemiddelde overlevingskansen bestreken een bereik van 20% tot 64%.

• Rapportage “Literatuurstudie overleving discards van Noorse kreeft in de Nederlandse visserij

Verbetermaatregelen Sluiten

Een aantal verbetermaatregelen is in dit project in de praktijk uitgetest. Dit bouwde gedeeltelijk voort op de werkzaamheden in het voorgaande project (2014-2016). De effecten zijn steeds getest met schol, omdat het gebruik van meerdere soorten met meerdere behandelingen zou leiden tot te lage aantallen vissen om statistisch te kunnen toetsen. Uitgangspunt was de verwachting dat verbetering van de overlevingskansen voor schol ook verbetering van de overlevingskansen voor de andere soorten zou betekenen. De geteste maatregelen waren: stortbak gevuld met water, kortere trekken, en een knooploze kuil. Eerste tests met het aan boord hijsen van de kuil zonder verdrukking van de kuil tegen het schip gaven te weinig aanknopingspunten om verder te onderzoeken.

De kortere trekken en de knooploze kuil lieten geen grote verbeteringen zien. De met water gevulde stortbak gaf op bepaalde trips hogere overleving, en op andere juist lager. Op zandige bodems en bij relatief kleine boxen leverde de gevulde stortbak een hogere overleving op. Bij relatief grote boxen juist lager. Het is daarom vooralsnog geen breed inzetbare verbetermaatregel, maar hij moet ook niet opgegeven worden. Dit onderzoek heeft echter wel tot het inzicht geleid dat de verbeteringen eerst en vooral onder water behaald zullen moeten worden. Wanneer de vis in betere conditie boven komt, komen aanpassingen aan de verwerkingslijn weer in beeld. Momenteel wordt binnen het onderzoeksproject OSW Selectiviteit & Overleving al op basis van dit inzicht naar verbetermaatregelen onder water gezocht. Eén van de innovaties die binnen dat project verder uitgewerkt wordt is de zogenaamde Kiwikuil: een dichtere zak met sleuven in plaats van een netwerk, zodat de vis minder of geheel niet in de verdrukking kan komen tijdens de trek.
 

Bepalende factoren voor de overleving Sluiten

De resultaten van de onderzoeksreizen zijn in een statistisch model ondergebracht samen met negen factoren waarvan gedacht wordt dat ze de overlevingskansen kunnen bepalen. Deze factoren zijn: de tijd die de vis in het vangstverwerkingsproces zit, waterdiepte, type zeebodem, golfhoogte, watertemperatuur aan het oppervlak, luchttemperatuur, windsnelheid, de totale hoeveelheid vangst, en de trekduur. Met behulp van dit model is per vissoort bepaald in hoeverre de verschillende factoren de overlevingskansen sturen.

Enkele conclusies:

  • De overlevingskans van in zee teruggezette bijvangsten in de pulsvisserij hing af van de omstandigheden op zee tijdens de visserij. Welke abiotische variabelen van belang zijn voor de overlevingskans, verschilde per vissoort.
  • Bij gebruik van een met water gevulde stortbak was de overleving van schol hoger op zachte modderige bodems, en bij een relatief kleine box.
  • De overlevingskans van schol was hoger bij lagere watertemperatuur.
  • De overlevingskans van tong was hoger bij relatief kleinere box, en bij lagere golfhoogte.
  • Voor griet werden geen relaties gevonden, maar dit kan te wijten zijn aan het lage aantal geobserveerde vissen, of mogelijk aan de gevoeligheid voor beschadiging tijdens het vangstproces.
  • Net als voor schol waren er aanwijzingen dat stekelrog beter overleeft op zachte modderige bodems.
  • De overlevingskans van tarbot was groter bij hogere luchttemperatuur, lagere windsnelheid, en relatief kleinere box. Er waren ook aanwijzingen dat de tijdsduur in het vangstverwerkingsproces een negatieve invloed had.

Rapportage “Effects of abiotic variables on the survival of discarded bycatches in North Sea pulsetrawl fisheries” 

Conditiescores als onderzoeksmethode Sluiten

De resultaten van de onderzoeksreizen uit het huidige project en de voorloper die ervan (2014 – 2016) zijn ingezet om de conditie van de vis te koppelen aan de geobserveerde overlevingskans. De conditie van de vis omvatte beschadigingen zoals verlies van schubben of kneuzingen, samen met het optreden van reflexen op stimulansen. Per soort waren vooraf geschikte stimulansen en reflexen uitgetest. De conditiescores zijn samen met de overlevingskansen in een statistisch model opgenomen, waarmee kon worden bepaald in hoeverre de scores de overlevingskansen konden voorspellen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de methode bruikbaar is om onderlinge vergelijkingen op overleving uit te voeren. Een verbetermaatregel die betere conditiescores laat zien, zal een hogere overleving hebben. Deze methode kan daarom gebruikt worden om verbetermaatregelen snel en eenvoudig te testen tegenover de gangbare praktijk aan de andere zijde van het schip. Dit kan een bemanning zelf doen zonder noodzaak voor onderzoekers aan boord. Dat maakt het mogelijk om een innovatie zelfstandig uit te ontwikkelen en visnamig te maken. Hoe hoog de overleving dan exact zal zijn, is echter nog niet met deze methode vast te stellen. Als het zelfstandige ontwikkeltraject klaar is en er is een significante verbetering in conditiescores te zien is, kan het daarom nodig zijn om onderzoeksreizen in te zetten met gebruik van de overlevingsunits.

  • Wetenschappelijk artikel over dit deelonderzoek wacht nog op peer review, publicatie volgt spoedig

Recent nieuws duurzame visserij